Je kent die eeuwige discussies wel. Filosofische vraagstukken zoals: ”Is er leven na de dood?”. Culturele vraagstukken zoals: “Hoe lang maakt zwarte Piet nog onderdeel uit van Sinterklaas”. In de sportschool komen hele andere discussies steeds weer terug. Eén daarvan gaat over de vraag of je de binnenkant van de borst apart kan trainen of niet.
Check de volgende link voor alle borst oefeningen
Het middelste deel van de pectoralis
In deze discussie vind je verschillende kampen. Traditioneel waren deze verdeeld over twee kampen.
Aan de ene kant bodybuilders en consorten die “voelden en zagen” dat ze met bepaalde borstoefeningen de binnenkant meer gebruikten.
Aan de andere kant de mensen die aan de hand van het bestuderen van de anatomie stellen dat dit helemaal niet mogelijk is.
Zelf heb ik aan beide kanten gestaan.
Er dient zich echter een derde kamp aan. Voorstanders van de stelling dat de binnenkantborst apart te benadrukken is én dat dit anatomisch en fysiologisch te verklaren is.
De anatomie van de pectoralis major
De discussie gaat over de pectoralis major en diens onderdelen.
Anatomisch gezien, kan je deze in drieën verdelen op basis van de diverse punten van origo.
Spieren functioneren door aan verschillende kanten te trekken, genaamd origo en insertie.
Origo is het punt het dichtst bij het hart en insertie is het verdere punt waarin de spier eindigt.
“Een spier” wordt echter opgebouwd uit verschillende spiervezels die soms beginnen en eindigen in verschillende zogenaamde koppen.
De verschillende vezels en koppen kunnen verschillende aanhechtingspunten hebben waar ze verbonden zijn met bot.
De pectoralis major wordt anatomisch vaak ingedeeld op basis van de drie verschillende plaatsen van origo.
- Pars clavicularis: Begint vanuit het sleutelbeen
- Pars sternocostalis: Begint vanuit (de bovenkant van) het borstbeen
- Pars abdominalis: Begint vanuit (de onderkant van) het borstbeen en de rectus schede (simpel gesteld: bovenkant buikspieren).
Qua functionaliteit echter worden de laatste twee als één gezien, namelijk de “onderkant” terwijl de vezels die ontstaan aan het sleutelbeen de “bovenkant” borst worden genoemd.
Belang van vezelrichting
Op de afbeelding kan je zien dat ze alle drie (of alle twee afhankelijk van de onderverdeling die je hanteert) eindigen in de bovenarm.
Door de verschillende punten van origo trekken ze vanuit verschillende hoeken aan hetzelfde punt wat zorgt voor verschillende bewegingsbanen van de arm.
Duw je vanuit staande positie recht naar voren of schuin naar beneden dan is het vooral de “onderkant van de pectoralis” die hiervoor aangewend wordt.
Duw je vanuit staande positie schuin naar boven dan zijn het vooral de vezels van de “bovenkant pectoralis” die geactiveerd worden en de bovenarm naar voren en omhoog trekken.
Het trekken van de spier wordt hierbij gedaan door de zogenaamde filamenten in de spiervezels die over elkaar heen kunnen schuiven om zo te verkorten en weer langer te worden wanneer de last verlicht wordt.
“De binnenkant borst training”
Je ziet misschien al dat er hierbij geen onderverdeling is tussen de “binnenkant” en “buitenkant” van de borst.
Ze “beginnen” immers allen aan de binnenkant dus daarin is geen onderscheid. Je kan de binnenkant van wel aanwijzen, maar het is geen apart, functioneel, onderdeel.
Althans, dat is de gangbare theorie en tegelijk de bron van discussie.
Kamp één: “De binnenkant borst bestaat niet”
Een voorbeeld dat vaak wordt gegeven door de aanhangers van deze stelling is de ketting.
Stel je gaat aan twee kanten van een ketting trekken.
Kan je dan zorgen dat er meer belasting komt op de ene schakel dan op andere schakels?
Nee, dat kan niet. De druk wordt verdeeld over alle schakels.
Spieren groeien o.a. als reactie op belasting en hierdoor veroorzaakte microtrauma. Kleine scheurtjes in de spiervezels die door herstel sterker en groter worden.
Als je van de ketting niet kan bepalen welke schakels het meeste worden belast, dan kan je ook niet bepalen welke zullen groeien in het geval van spieren.
Kijk je naar de borst dan kan je dus wel kiezen “aan welke ketting je trekt” (de bovenste, middelste of onderste vezels), maar niet welke schakel je meer belast.
Zelf geef ik ter vergelijking vaak een ander voorbeeld dan een ketting omdat de kracht in spieren door de schakels zelf wordt gegenereerd en niet door de persoon die eraan trek.
Stel je voor dat er mensen met gestrekte armen, hand in hand in een keten staan op een ijsbaan.
Zij stellen één spiervezel voor waarbij de mensen de filamenten zijn.
Wanneer ze via het omroepsysteem te horen krijgen dat ze hun ellebogen zo hard mogelijk in de zij moeten trekken, wordt de keten kleiner doordat ze over het ijs naar elkaar toe getrokken worden.
Hierbij is de belasting op ieder persoon 100% omdat ze allemaal op volle kracht trekken. Ze horen immers allemaal de omroep en reageren allemaal door te trekken.
Het omroepsysteem stelt in deze vergelijking de zenuwen voor die de spieren opdrachten geven vanuit de hersens.
Kamp twee: ”Ik voel de plaatselijke inspanning en zie het resultaat”
In dit kamp bevinden zich zowel ervaren, old-school, bodybuilders als beginners. Zij beschrijven al decennia bij bepaalde oefeningen het gevoel te hebben de binnenkant borst meer te belasten.
De meest populaire oefening om de binnenkant borst ’te voelen’ is de cable crossover.
Dit kamp leek echter langzaam uit te sterven omdat anatomisch niet verklaard kon worden hoe deze oefening de binnenkant extra zou belasten.
De mensen uit kamp één stellen dan ook dat het gevoel van zwaardere belasting van de binnenkant komt doordat de gehele borstspier bij dit soort oefeningen naar binnen wordt geduwd en zich daar als het ware ophoopt
Met een gevoel van lokale belasting ten gevolg.
De partioning hypothese
Wat deze discussie betreft, zijn er vanaf begin 90-er jaren interessante onderzoeken verschenen die eerdere, tamelijk revolutionaire, theorieën lijken te bevestigen.
Deze wijzen op een nieuwe denkwijze wat betreft de aansturing van de spiervezels door de zenuwen.
Denk weer aan de mensen op de ijsbaan.
Nu doet het omroepsysteem het echter niet en hebben ze allen een mobiele telefoon gekregen met een eigen nummer. Nu krijgt niet iedereen tegelijk dezelfde opdracht, maar kan je bijvoorbeeld de eerste 5 mensen in de keten bellen met de opdracht de ellebogen in de zij te trekken terwijl de rest met gestrekte armen blijft staan.
Als je deze opdracht aan dezelfde vijf mensen blijft geven, zullen zij aan het eind van de dag vermoeid naar huis gaan terwijl de rest nog redelijk uitgerust is omdat ze niet hoefden te trekken.
De partioning hypothese stelt dat de zenuwen aparte vertakkingen hebben voor verschillende delen van de spiervezel zodat deze apart opdrachten kunnen krijgen en apart in actie kunnen komen.
Er zijn onderzoeken verschenen waaruit de aparte aansturing vanuit de zenuwen, maar ook onderzoeken die daadwerkelijk meer groei in het ene deel van een spiervezel dan het andere deel hebben aangetoond (1,2,3,4)
Wat betekent dit voor de borsttraining in praktijk?
Weinig tot niets, eerlijk gezegd.
Het is voer voor een leuke discussie in de sportschool, maar van weinig toegevoegde waarde in praktijk.
Voor spiermassa is variatie in training nodig is om spieren van de nodige prikkel te blijven voorzien.
Ook al zou zonder twijfel worden vastgesteld dan wel aangenomen dat je de binnenkant van de borst apart kan trainen of benadrukken dan heeft het nog geen zin heel veel nadruk op de hiervoor aangewezen oefeningen te gaan leggen.
Door de wet der verminderde meeropbrengst zullen de borstspieren dermate gewend raken aan deze oefeningen dat het resultaat steeds kleiner wordt en uiteindelijk zelfs kleiner is dan bij oefeningen die niet zozeer op de binnenkant zijn gericht.
Je zal dus toch je oefeningen moeten blijven variëren.
Referenties
- English AW, Wolf SL, Segal RL. Compartmentalization of muscles and their motor nuclei: the partitioning hypothesis. Phys Ther. 1993;73:857–867.
- Price, T., et al. (2005). Biceps brachii regional growth in response to 12 weeks of resistance training. Med Sci Sports Exer. 37:S131.
- English AW, Weeks OI. Compartmentalization of single muscle units in cat lateral gastrocnemius. Exp Brain Res. 1984;56(2):361-8.
- ANTONIO, JOSE, 2000: Nonuniform Response of Skeletal Muscle to Heavy Resistance Training: Can Bodybuilders Induce Regional Muscle Hypertrophy?. The Journal of Strength and Conditioning Research: Vol. 14, No. 1, pp. 102–113.